39. Puur natuur is ongezond
Wij hebben het idee dat de natuur en wat de natuur ons biedt, gezond is voor de mens. Zo lang daarmee wordt bedoeld dat het niet best is om groente met bestrijdingsmiddelen, kippen met antibiotica of vlees met groeihormonen te eten, ben ik het daar roerend mee eens. Maar dat puur natuur alleen maar goed is voor de mens, is natuurlijk niet juist. De natuur is er niet voor de mens, de natuur is er voor de natuur en de natuur is álles wat leeft. De laatste twee eeuwen heeft de mens wat trucjes bedacht om van de natuur meer te pakken dan hem eigenlijk toekomt. Dat blijkt ook zo zijn nadelen te hebben en dus denken we nu dat de natuur ideaal is.
Wij zien de natuur anders
Sinds de eerste helft van de vorige eeuw zijn wij de natuur anders gaan zien. Tot dat moment was de natuur onze tegenstander, vaak zelfs onze vijand. Sinds we weten dat hij ons weinig kwaad kan doen, ontdekken we dat de natuur ook wel charmante kanten heeft. Daar is natuurlijk niets op tegen, ik geniet er dagelijks van, geweldig. Maar voor mijn opa's, allebei boer, was de natuur nog de tegenstander tegen wie ze moesten vechten om een behoorlijke oogst te krijgen. Ze kenden de natuur heel goed, maar alles wat leeft werd eerst bekeken op twee aspecten: kun het eten of is het een bedreiging voor de oogst, het vee of mijn familie. Als het dat geen van beide was, kon het nog wel eens leuk of mooi zijn.
Het is een heel oud grapje: De pastoor komt de boer tegen bij een pas ontgonnen akker waarop het graan er zeer welvarend bij staat. De pastoor zegt: "Met Gods hulp heb je hier iets moois gemaakt!" De boer: "Met Gods hulp! Je had eens moeten zien wat een rotzooi het was toen Hij hier alleen bezig was!" Ik denk dat wij nu precies andersom zouden reageren: "Welke idioot heeft van dit natuurgebied een maïsakker gemaakt?"
Opa en oma maaien rogge
Leven met puur natuur
Tot ongeveer 1850 leefden de mensen puur natuurlijk, tenminste als je aanneemt dat akkerbouw en veeteelt ook nog puur natuur zijn. Ik denk het wel want diverse soorten mieren doen ook zoiets. In ieder geval ontstond er bijvoorbeeld in onze omgeving een redelijk stabiel systeem waarbij boeren en natuur elkaar goed in evenwicht hielden. Dat was natuurlijk niet hetzelfde evenwicht als tussen de natuur en de jagers en verzamelaars uit de tijd voordat de boeren verschenen. Maar het was wel een evenwicht dat tussen 1400 en 1800 redelijk stabiel bleef d.w.z. heen en weer slingerend rond een constant niveau. In het zuiden van Brabant, waar ik wat gegevens van verzameld heb omdat de meeste van mijn voorouders er leefden, waren de meeste boeren vóór 1200 horigen. Ze werkten voor en onder beheer van kloosters en heren. Na die tijd mochten ze als zelfstandigen grond pachten en belasting betalen. Rond 1300 kregen de boeren het recht om op woeste gronden vee te weiden, te maaien en plaggen te steken voor de bemesting van hun akkers. Prompt verdriedubbelde de bevolking, maar omstreeks 1400 was wel het bos praktisch verdwenen en groeide ook de bevolking niet meer.
Door hout te kappen en er vee te weiden konden de bossen zich niet meer vernieuwen en er bleef heide over. Ook de akkers raakten rond die tijd uitgeput en de boeren kwamen op het idee om mest van de dieren en maaisel en plaggen van de hei te gebruiken om hun akkers te bemesten. Voor de akkers was vijf tot vijftien keer het oppervlak heide nodig voor de bemesting! Eigenlijk was na 1400 alles óf akker en weide óf heide en moeras. Voor ons zou het allemaal heel mooi en natuurlijk lijken, maar de natuur mocht nergens zijn eigen gang gaan.
Heide op een oud-gemaakte foto
Het is natuurlijk niet zo dat er tussen 1400 en 1800 helemaal niets veranderde in de boerendorpjes. Een dorp dat in 1438 ongeveer 650 inwoners had, was in 1795 gegroeid tot 800. Een gemiddelde groei van minder dan 1 persoon per jaar! Wel zijn de meeste dorpjes in zuiden van Brabant kort voor 1400 getroffen door de pest, rond 1500 minstens één keer praktisch ontvolkt door de rooftochten van Maarten van Rossum, rond 1600 door de Tachtigjarige Oorlog en rond 1700 door de oorlogen tegen de Fransen. Hoeveel ellende dat gaf is nauwelijks voor te stellen. Daarnaast hielp moeder natuur nog met de pest, dysenterie en andere besmettelijke ziekten om het aantal boeren binnen de perken te houden.
Maar eigenlijk was dat allemaal niet het probleem, hoe rampzalig ook. De gezinnen waren groot en ofschoon de kindersterfte misschien wel 50% haalde, kon een dorp weer heel snel het normale aantal inwoners bereiken. Maar dan stopte de groei! Ieder dorp had een maximum aantal inwoners dat eigenlijk volledig bepaald werd door de hoeveelheid voedsel die ze gemiddeld konden produceren. Na een paar goede oogstjaren steeg het aantal inwoners en na een paar slechte jaren was het weer onder de "norm". Een mislukte oogst kon men meestal niet compenseren door in de naburige dorpen graan te kopen, want die hadden waarschijnlijk ook een tekort. Havensteden als Amsterdam en Antwerpen moesten altijd per schip graan aanvoeren uit bijvoorbeeld het Oostzee gebied en in slechte jaren werd het graan daar "alleen maar" duurder. In de steden stierven mensen dan omdat ze het eten niet konden betalen. Op de dorpen omdat er niet genoeg eten was. Tot ongeveer 1850 is hier weinig aan veranderd. Als dit puur natuur is, is de natuur niet je vriend.
De natuur de baas
Na 1850 veranderde er erg veel. Er kwamen fatsoenlijke wegen en spoorwegen waardoor granen en dergelijke ook in het binnenland tegen acceptabele kosten over grotere afstanden verplaatst konden worden. Men kreeg door dat een betere hygiëne sommige besmettelijke ziekten kon voorkomen en in onze omgeving waren een flinke perioden geen oorlogen.
Maar de maximum omvang van de dorpjes werd hierdoor nauwelijks groter. Groei werd pas mogelijk door de kunstmest die tussen 1850 en 1900 werd geïntroduceerd! Plotseling was de hei niet meer nodig als mest leverancier. In tegendeel zelfs, dank zij de kunstmest werd de hei zelf een akker: de hoeveelheid bouwland werd plotseling 5 tot 15 keer groter! De opbrengsten stegen waarschijnlijk nog sterker. Zelfs zonder alle andere nieuwe vindingen zou de bevolking waarschijnlijk explosief zijn gegroeid want plotseling kon het dorpje dat ik als voorbeeld gaf tien tot twintig keer zoveel mensen voeden! In 1971 had hetzelfde dorp dan ook ruim 6000 inwoners. Dorp in Brabant, ca. 1920
Ik kan mij de euforie van mijn voorouders voorstellen: nooit meer bang zijn voor hongersnood! In hun enthousiasme zijn ze natuurlijk een beetje doorgeschoten door van iedere vierkant meter grond een akker te willen maken. Door veel vlees te willen in plaats van geen. Door alleen perfecte appels te willen eten in plaats van wat er toevallig aan de boom hangt. En dan moet je natuurlijk de natuur weer bestrijden. Want in een stal met duizend varkens heeft de natuur maar één virus nodig om ze bijna allemaal om zeep te helpen. In een boomgaard met honderd dezelfde appelbomen, kunnen heel veel dezelfde rupsen hun buikje rond eten. De chemie bedacht oplossingen, maar die blijken ook weer hun eigen problemen te hebben.
Alleen wat schaars is heeft waarde
Wij waarderen dingen pas als we ze (bijna) niet meer hebben. In Luilekkerland zijn de gebraden kippen gratis. Op de markt zijn ze bijna gratis, maar het is er niet echt druk, we hebben genoeg kippen. Lucht is ook gratis maar schone lucht is wat krap dus daar moet geld in gestoken worden. Onze voorouders hadden vooral last van de natuur en te weinig eten, dus hoe minder natuur hoe liever. Wij hebben meer dan genoeg te eten dus liever geen bestrijdingsmiddelen, dan liever iets duurder. En graag wat meer natuur. Maar niet als vroeger, geen puur natuur. De natuur is wel mooi en we kunnen natuurlijk niet zonder. We maken deel uit van de natuur, maar de natuur is niet aardig voor ons net zo min als voor alle andere levende wezens. Terug naar puur natuur: ik moet er niet aan denken. Het evenwicht mag best wat opschuiven naar de natuur want te veel invloed van de mens heeft ook nadelen zoals blijkt. Maar niet puur natuur: 80-90% van de mensen zou dat niet overleven.
Jan van Dingenen - 2011