48. Planten verspreiden hun zaden
In het voorjaar is de bestuiving van de bloemen het belangrijkste voor de meeste planten. In de zomer moeten de vruchtbeginselen van de bevruchte bloemen uitgroeien en moeten de zaden rijpen. Bovendien moet de plant dan zorgen dat de hulpmiddelen voor de verspreiding van de zaden worden gemaakt, want in het najaar zijn de meeste zaden rijp. Veel planten zaaien al in de zomer en enkele pas in het voorjaar, maar de voornaamste periode in deze omgeving is toch het najaar.
De eenvoudigste manier om zaden te verspreiden is natuurlijk ze domweg laten vallen. Dit heeft echter verschillende nadelen. De jonge planten komen dan allemaal bij elkaar te staan en ze zullen elkaar gaan verdringen. Bovendien staan ze dan in de schaduw van de moederplant als dat een boom, struik of vaste plant is. Planten, die gewoon hun zaden laten vallen, hebben dan ook meestal relatief lichte zaden, die gemakkelijk door de wind worden meegenomen, zodat er toch een gedeelte verder van de moederplant op de grond terecht komt en dus betere levenskansen heeft.
De bosrank of wilde clematis
Wind en water
De voornaamste verspreider van plantenzaden is daarmee genoemd: de wind. Bij de zwaardere zaden zijn hulpmiddelen nodig. De vorming van pluis aan de zaden is een veel voorkomend middel om het zweefvermogen te vergroten. Dat pluis kan verschillende vormen hebben, zoals de 'parachute' van de paardenbloem en de distel. Bij het wilgenroosje is het meer een slordig toefje en aan de zaden van de bosrank (wilde clematis) zit een soort harig slangetje. Dat 'slangetje' heeft nog een functie bij de verspreiding, waar ik nog op terug kom. Een andere methode om langer met de wind mee te reizen is de 'vleugel' van de esdoornzaden. Als deze zaden van de boom afvallen, gaat de vleugel ronddraaien als een helikopter. De zaden vallen daardoor 8x langzamer en komen gemakkelijk tientallen meters van de moederboom terechtkomen.
De lampionplant gebruikt de wind weer anders. Deze plant heeft een zeer zware bol waar de zaden in zitten. Dank zij het grote, holle oranje omhulsel heeft de wind daar nog een beetje vat op en kan de lampion ook rollen, maar erg effectief lijkt de windverspreiding van de lampionplant niet. Gezien de sterke verspreiding via ondergrondse uitlopers is dat ook niet zo erg. Kampioen rollen in de wind zijn de steppenrollers. Deze planten (er zijn meer soorten) groeien op kale en droge vlaktes. Als de zaden rijp zijn, verdroogt de plant, breekt als geheel af en rolt op de wind over de vlakte, strooiend met zijn zaden. Minstens één soort steppenroller komt ook in Nederland voor: stekend loogkruid (Salsola kali ) groeit op onze stranden en schijnt daar ook te rollen.
Lampionplant met rijp
Sommige waterplanten laten hun zaden door het water verspreiden. De kans is dan in ieder geval groot, dat de zaden op een vochtige piek terechtkomen. De gele lis heeft de zaden in waterdichte doosjes verpakt, die blijven drijven tot in het voorjaar de temperatuur stijgt. De doosjes raken dan lek en de zaden zinken en kunnen kiemen. Op wat grotere schaal doet de kokospalm hetzelfde. Deze palm groeit normaal op het strand en de kokosnoten moeten door de oceaan verspreid worden naar verre kusten en nieuwe eilanden. Zo'n romantische dobbertocht in het zoute water mag rustig 100 dagen of meer duren, de kiemkracht wordt er niet minder door.
Lifters
Ook dieren en mensen worden ingeschakeld om zaden te verspreiden. Soms gaat dat heel onbewust. Een aantal planten vormen stekels op de zaden. Die stekels zijn niet bedoeld om vraat door de dieren te voorkomen, maar vooral om de zaden vast te hechten aan de vacht van een passerend dier. De stekels hebben daarom aan het einde vaak een klein haakje waardoor ze beter vast blijven zitten. Vroeg of laat, wordt zo'n zaadje dan weer afgewreven door bomen of struiken of door krabben en kan een nieuwe plant gaan groeien. De wilde peen heeft kleine zaden met dergelijke haakjes. Het nagelkruid maakt bolletjes van een centimeter doorsnee, dicht bezet met haakjes en vol zaadjes. Deze plant hangt de bolletjes bovendien aan een kale stengel, die zo'n 20-30 cm boven de plant uitsteekt. Kleefkruid neemt helemaal het zekere voor het onzekere en plakt zichzelf desnoods helemaal aan een passerende broekspijp. De grootste plakker in ons land is waarschijnlijk de klit (of klis) met zaadjes in ballen tot zo'n twee centimeter.
Klit: zaaddozen met haakjes
Maar er zijn ook zeer onopvallende lifters. Als er ergens een vijver of iets dergelijk wordt gegraven zonder enig contact met andere waterpartijen, staat er toch binnen enkele jaren een aantal soorten waterplanten in. De zaden zijn komen liften met eenden en andere watervogels. Het schijnt dat de meeste zich aan de veren en poten hechten, maar het kan natuurlijk ook zijn dat de vogels sommige zaden hebben opgegeten.
Voor wat hoort wat
Behalve deze 'lifters' zijn er ook planten, die echt iets aanbieden in ruil voor de verspreiding van de zaden. Dat zijn de planten, die bessen en vruchten vormen. Het vruchtvlees van de bessen, appels, pruimen en dergelijke is niet bedoeld als reservevoedsel voor de jonge kiem. Dat reservevoedsel zit in het zaad zelf, dus in de pitten. De vruchten zijn bedoeld om vogels en andere dieren te lokken. Ze hebben daarom ook heldere kleuren, zoals rood, oranje en geel. De dieren moeten de vruchten opeten met de zaden of in ieder geval de vruchten verslepen naar een andere plaats. De zaden van deze planten worden niet beschadigd door een tocht door de darmen van een vogel of een ander dier. Er zijn zelfs zaden, die pas goed kiemen als ze eerst zijn opgegeten. De meeste planten, die op deze manier verspreid worden, richten zich op grotere dieren en vogels (en mensen natuurlijk). Een klein aantal maakt gebruik van insecten en dan vooral van mieren. Aan het zaadje zit dan een klein vruchtje, dat meestal zoetig is en waar mieren verzot op zijn. Men noemt dit een mierenbroodje. Zodra de zaden en de mierenbroodjes rijp zijn gaan de mieren ze verslepen in de richting van het hol. Zo worden bijvoorbeeld de zaden van de hennepnetel en het bosviooltje verspreid.
Bekend is dat eksters en muizen eikels verslepen en verstoppen om in de winter te eten. Een hele goede manier om de zware eikels weg te krijgen bij de moederboom. Maar of de eik dat zo 'bedoeld' heeft is minder duidelijk. Ik zie eigenlijk geen aanpassingen aan de eikel die het de verspreiders gemakkelijk maakt. Bij de avocado is dat overduidelijk, als je weet waar je op moet letten. Avocado groeit aan een lage boom in Zuid-Amerika. De vrucht valt onrijp van de boom en rijpt op de grond verder. Allerlei beesten zullen dan waarschijnlijk van het vruchtvlees eten, maar daarmee komt de enorme pit niet van zijn plaats. Er moet dus een beest zijn dat de avocado met pit en al inslikt en de pit elders uitpoept. Zo'n beest loopt in Zuid-Amerika niet (meer) rond. Maar het moet er geweest zijn en is door de Indianen uitgeroeid, want de Indianen kweken al vele eeuwen avocado's en hebben zo de verspreiding van de plant overgenomen. Als het dier gewoon was uitgestorven voordat de Indianen avocado gingen kweken, zou ook de avocado uitgestorven zijn! Het dier blijkt een reuzenluiaard van olifant formaat (Megatherium americanum of een familielid) geweest te zijn, die zijn kostje niet in de bomen maar op de grond bij elkaar scharrelde.
Doe het zelf
De laatste groep planten heeft helemaal geen hulp van buitenaf nodig voor de verspreiding van de zaden. Deze planten hebben een methode om hun zaden weg te schieten. Een van de bekendste is het springzaad of balsemien. Een rijpe zaaddoos, heel voorzichtig in een kinderhand leggen en er dan een tikje tegen geven of de hand laten sluiten. Succes verzekerd.
De 'geëxplodeerde' zaaddoos van de reuzenbalsemien met de zaadjes
De familie van de ooievaarsbek heeft verschillende manieren om de zaden weg te schieten. Het Robertskruid schiet de zadenweg samen met een 'staart', die als een veer heeft gediend om de nodige spanning op te bouwen. Andere soorten ooievaarsbek houden de veer vast en lanceren alleen het zaadje. De reigersbek, ook familie, heeft nog meer bewegings-mogelijkheden. Het zaadje heeft de staart nog als het op de grond valt. Als deze staart uitdroogt, windt hij zich op als een veer en bij vochtig weer wordt hij weer recht. Hierbij maakt het geheel een soort kurkentrekkerbeweging en wordt het zaadje in de grond geschroefd! Iets soortgelijks gebeurt ook met het slangetje van het zaad van de bosrank, dat al genoemd werd. Dit slangetje kan als een echte slang kronkels vormen en weer recht worden en zo het zaadje verplaatsen over een rotsachtige bodem, waar het toch niet kan kiemen. Alle bewegingen van deze zaden, ook het wegschieten, is het gevolg van 'scheef' uitdrogen, waardoor een kant korter wordt dan de andere en het geheel krom trekt of spanning opbouwt omdat het krom wil trekken. Wordt de spanning te groot dan trekt het geheel in een klap krom en wordt het zaadje weggeschoten.
Jan van Dingenen - 1983, aangevuld in 2013