65. Het kaf en het koren
De eerste boeren en hun granen, het blijft een onderwerp dat mij boeit. De reden is dat de boeren in de 7000 jaren voor de opkomst van de Romeinen die granen niet alleen verbouwden, maar ook regelmatig de soorten en de werkwijzen aanpasten. In onze tijd hebben we de mond vol over 'innoveren' maar bijna 10.000 jaar geleden deden ze dat ook al. En met veel meer redenen dan wij want een gelukte innovatie betekende voor de eerste boeren: meer eten, minder honger en minder hongersnood. Dat is van andere categorie dan de angst ingehaald te worden door China.
Rogge akker in Brabant, bijna een bezienswaardigheid tegenwoordig
Graanopbrengst
Ik heb al verschillende keren geschreven over de eerste granen en de veranderingen daarbij. De conclusie was dan dat die veranderingen waarschijnlijk zorgden voor hogere opbrengsten, uiteraard anders hadden ze het niet gedaan. Maar welke opbrengst? Wat uiteindelijk telt is de hoeveelheid die je nog kunt opeten nadat het graan voor de volgende oogst is gezaaid. En dat hangt van veel factoren af:
- hoeveel kg rijpe graankorrels zitten er in de aren die op het veld staan,
- hoeveel kg rijpe graankorrels zitten nóg er in de aren die gemaaid zijn, naar de boerderij zijn gebracht en gedroogd,
- hoeveel kg graankorrels worden bij het dorsen uit de aren vrij gemaakt en kunnen worden opgeslagen,
- hoe kun je de graankorrels het beste opslaan en hoeveel kg graankorrels overleven de opslag die moet oplopen tot ongeveer een jaar,
- laat het kaf zich goed scheiden van het graankorrels want graan met het kaf er nog aan lusten de boeren toen al niet,
- kun je er goed brood van bakken of pap van maken.
Dat laatste punt is belangrijk, maar als het brood niet lukt kun je rijpe tarwe en gerst desnoods rauw eten.
Maar bij al die andere vragen ging het direct om de totale hoeveelheid eten voor het komende jaar. En bovendien moest de boer ook nog rekening houden met zijn lokale omstandigheden: vruchtbaarheid van zijn akkers, hoeveelheid regen en het risico van stortregens, hagel of droogte. Een mislukte oogst kon de hongerdood betekenen want meestal was er geen Plan B, zoals de moderne manager dat noemt.
Maaien, dorsen en graanopslag
De belangrijkste granen in onze streken werden meegebracht door de eerste boeren uit het Midden-Oosten, bij ons bekend als de bandkeramiekers in Zuid-Limburg op de löss. Ze hadden waarschijnlijk twee soorten gerst ('bedekte' en 'naakte' gerst) bij zich en een drietal tarwe varianten: eenkoorn, emmer en spelt. Bij deze granen waren de eerste problemen al opgelost: de granen op een akker moeten allemaal tegelijk rijp zijn en ze moeten hun zaden pas los laten als ze op de dorsvloer liggen. Dat hadden ze waarschijnlijk in het Midden-Oosten al geregeld want granen die te laat rijp zijn of die te vroeg hun zaad laten vallen, worden volgend jaar automatisch niet door de boer uitgezaaid en verzorgd.
Hoe kun je de rijpe granen het beste oogsten en opslaan? Waarschijnlijk is het beste om eerst de hele halm en ev. het stro dat er aan zit te laten drogen. Ik heb niets gevonden over hoe dat bij de bandkeramiekers ging. Maar er moet wel haast een eerste droogstap ingezeten hebben voor het dorsen. In mijn jeugd werd het graan onmiddellijk na het maaien tot schoven gebonden en met vier tot zo'n tien schoven werd een soort piramide gemaakt door de schoven, met de aren boven, tegen elkaar aan te zetten. Zo kon het graan een aantal dagen staan zonder door weer en regen te worden aangetast. Vervolgens werd van de graanschoven bij de boerderij een zogenaamde mijt opgebouwd met de halmen naar binnen en daar kon het graan een paar maanden wachten op het dorsen. Bij onze eerste boeren werden deze stappen zeker over geslagen, want zij sneden het graan direct onder de aar af en konden dus geen schoven of mijten maken. Ik denk dat de ongedorste aren werden opgeslagen in een zogenaamde spieker of spijker ('spica' is Latijn voor 'aar'). Dat was waarschijnlijk een soort schuurtje, grotendeels open, maar wel met een verhoogde vloer om vraat door muizen en dergelijke tegen te gaan. Daar kon het graan drogen. Wat er met het stro gebeurde is niet duidelijk, waarschijnlijk mocht het vee dat ter plekke op eten en werden de resten en de mest van het vee ondergeploegd.
Reconstructie van een spieker (foto Zandstad)
Dan het dorsen: misschien in het begin door er ossen en koeien overheen te laten lopen, later waarschijnlijk met dorsvlegels op een dorsvloer die met aangestapte leem of iets dergelijks hard gemaakt was. Als alles goed ging had de boer nu graankorrels, maar wel met het kaf er nog aan want alle granen bij de eerste boeren waren zogenaamde 'bedekte' granen dat wil zeggen dat het kaf er bij het dorsen niet afgaat, behalve bij de 'naakte' gerst.
Die graankorrels werden heel ingenieus opgeslagen. Men groef een ondergrondse silo in de vorm van een omgekeerde trechter, dus onder wijd en boven smal. Die silo met een inhoud tot 2 m3 werd gevuld met de graankorrels (zo'n 1500 kg) en daarna zo goed mogelijk luchtdicht afgesloten. Graankorrels ademen enigszins waarbij zuurstof wordt verbruikt en koolzuurgas ontstaat. Bovendien kiemen graankorrels die direct tegen de vochtige wanden liggen en zo wordt de voorraad zuurstof verbruikt en stopt alle bederf! Natuurlijk moet je zo'n silo niet vaker open maken dan strikt nodig is.
In de ijzertijd (vanaf 600-700 voor Chr.) worden de silo's niet meer gebruikt en worden de spiekers gebruikt voor opslag van het gedorste graan.
Maalsteen zoals die in de pre-historie werd gebruikt (foto Collectie Gelderland)
Kaf en koren
De graankorrels in de silo's hadden nog steeds hun kafjes. Alleen de 'naakte' gerst raakte bij het dorsen zijn kafjes kwijt zoals gezegd. Dat laatste had natuurlijk duidelijk voordelen. De 'bedekte' granen moesten in twee stappen gemalen worden, eerst voorzichtig met weinig druk om de kafjes los te maken, daarna de kafjes wegblazen en vervolgens met hogere druk de korrels tot meel malen.
Toch neemt in de tijd voor de komst van de Romeinen het gebruik van 'naakte' gerst af en die van de 'bedekte' toe. Het schijnt dat de 'bedekte' granen beter houdbaar zijn in de opslag, zeker in een wat vochtiger periode. Al voor de Romeinse tijd kwam er ook een gekweekte 'naakte' tarwe beschikbaar, broodtarwe genoemd. Gezien de naam moet die populair geweest zijn, maar in onze omgeving is die nooit veel gekweekt. Veel noordelijker dan Noord-Frankrijk kwam deze graansoort niet. Misschien was het hier te koud, maar in ieder geval te nat en buiten het löss gebied waarschijnlijk niet voldoende vruchtbaar. Mogelijk ontstonden er ook met de opslag problemen in ons natte klimaat.
De problemen met de opslag van 'naakte' granen zorgden mogelijk nog voor een probleem. De Romeinen beheersten volledig de bouw en het gebruik van watermolens maar in onze omgeving zijn maar weinig watermolens gebouwd in die tijd. Onze rivieren en beken leken waarschijnlijk in die tijd meer op langgerekte moerassen dan op kabbelende beken en waren dus te sloom voor watermolens, maar mogelijk waren de Romeinse molens ook niet subtiel genoeg om de 'bedekte' granen goed te malen. In ieder geval de Romeinen maalden hier hun graan met handmolens en met door paarden aangedreven rosmolens. Dit was natuurlijk al een flinke verbetering ten opzichte van de wrijfstenen of de stampers die de eerste boeren gebruikten. Pas na het vertrek van de Romeinen kwam hier de bouw van de watermolens en nog later de windmolens op gang.
Handmolen voor graan. De bovenste steen wordt met het handvat rondgedraaid op de onderste steen. Het hele graan gaat in het middelste gat.
Rogge
Na het vertrek van de Romeinen rond 400 na Chr. is het archeologisch een tijdje aardig stil in deze omgeving. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er niets gebeurde, maar waarschijnlijk waren er inderdaad weinig mensen om iets te laten gebeuren. Zo rond 600 na Chr. is het duidelijk dat er weer gewerkt wordt: er zijn weer meer boeren. Deze boeren hebben alleen andere granen. Zeker op de zandgronden is rogge verreweg het belangrijkste geworden in plaats van de tarwe varianten spelt, emmer en eenkoorn. Rogge was wel bekend omdat het al eeuwen als 'getolereerd onkruid' tussen het graan groeide, maar het werd niet als gewas verbouwd. Na de Romeinse tijd dus wel en de reden is natuurlijk de betere of waarschijnlijker de betrouwbaarder opbrengst, maar hoe de overgang is gegaan is niet duidelijk. Men denkt dat de Germaanse volkeren die na de Romeinse tijd deze kant op kwamen de rogge als teelt hebben meegebracht. Maar hoe zij die overgang in hun oorspronkelijke woongebied hebben gemaakt is minder duidelijk, maar er is wel een vermoeden. Bij een test met spelt en rogge op schrale grond is men begonnen met een mengsel van 50% spelt en 50% rogge. Dit werd uitgezaaid en geoogst en een deel van de oogst werd weer op dezelfde grond uitgezaaid, enzovoort. Al na drie jaar was er bijna geen spelt meer over! Waarschijnlijk is dit de Germaanse boeren ook opgevallen en die hebben er de juiste conclusie uit getrokken: rogge verbouwen op schrale grond. Links een hele rogge aar en daarnaast, na wrijven tussen de handen, de schone korrels. Rechts de hele spelt aar en de gebroken aar waar de ik korrels nog uit moest peuteren
Rogge heeft nog een groot voordeel: het is een 'naakt' graan. Als je een rijpe rogge aar even tussen de handen wrijft heb je schone graankorrels over die zo gemalen kunnen worden. Maar roggebrood smaakt wel anders dan tarwebrood dus de betere standen hadden toch liever het duurdere tarwebrood. Er is geen bewijs dat er een verband is, maar tegelijk met de roggeteelt verschenen hier de watermolens en dat was een grote verbetering want met de hand graan malen is erg arbeidsintensief. Hoe zo'n klein kafje een technologische ontwikkeling tegen kan houden.
Jan van Dingenen - 2014.
Meer over de eerste boeren en hun granen o.a. in 27. Grassen waar we brood van bakken