24. Nieuw in bronsgroen eikenhout
In het Limburgse eikenhout lijkt niet zo veel te veranderen sinds het werd opgenomen in het Limburgse volkslied. Dat moet natuurlijk ook niet, want anders klopt op een gegeven moment het volkslied niet meer. Als je bedenkt dat het volkslied uit 1909 stamt, dan mag de dichter, Gerard Krekelberg, zeker niet ontevreden zijn, maar er is wel wàt veranderd. Het hout van de eik was in 1909 vast ook niet bronsgroen: dat zal wel dichterlijke vrijheid zijn geweest, dus daarin is niets veranderd. Maar waarschijnlijk is het hem nooit overkomen dat hij op een wandeling meende aan een eik kleine kastanjes te zien groeien. Dat overkwam mij wel: tijdens een zomerwandeling in het ENCI bos op de Sint Pietersberg kwam ik langs een eik waarvan de eikels sprekend op kleine kastanjes leken.
Onze ‘oude’ eiken
Zomereik met eikels op stelen
De eiken waar de dichter Krekelberg op doelde waren bijna zeker zomereiken (Quercus robur), want het overgrote deel van de Nederlandse en Limburgse eiken zijn zomereiken. Maar er is een tweede inheemse eik namelijk de wintereik (Quercus petraea). De wintereik is vrij zeldzaam. Ik ken maar één plaats in de omgeving waar, waarschijnlijk op natuurlijke wijze, ongeveer evenveel wintereiken als zomereiken groeien en dat is op de heide bij Maasmechelen, net over de grens. Volgens de Ecologische Flora komt de wintereik in het oosten van Zuid-Limburg wat meer voor.
Wintereik heeft eikels zonder steel
Zomer- en wintereiken zijn niet moeilijk uit elkaar te houden ofschoon het verschil niet direct opvalt bij het langs lopen. De zomereik heeft eikels op een lange steel, bij de wintereik hebben ze géén steel. Bij het blad is het precies andersom: bij de zomereik nauwelijks bladsteel en bij de wintereik duidelijk een blad aan een steel. Als er geen blad en geen eikels zijn, kunt u rustig aannemen dat het een zomereik is: meer dan 90% kans dat het goed is! Toen ik foto’s maakte van de wintereiken op de Mechelse Hei, bleek weer eens dat moeder natuur helemaal niet van plan is om zich aan onze indelingen te houden. Er stond een forse eik met blad op een steel én met eikels op een lange steel! Duidelijk een kruising van onze twee soorten eiken. Volgens de boeken zijn kruisingen niet zeldzaam, ze kunnen zich voortplanten en ze kunnen ook weer kruisen met de twee hoofdsoorten. Alle mengvormen zijn dus mogelijk.
Een ‘nieuwe’ eik
Moseik geeft de eikels een 'stekelig' jasje
Terug naar de eik met de 'kastanjes'. Thuis gekomen kon ik snel terug vinden welke eik mij deze verrassing bezorgd had: de moseik (Quercus cerris) of Turkse eik. Deze eik ziet er op het eerste gezicht nauwelijks anders uit dan onze ‘gewone’ zomereik: het blad (wel met steel) en de bouw van de boom zijn niet opvallend anders. De boeken geven wel verschillen aan maar dat is nogal subtiel en ik weet zeker dat ik tientallen keren langs een moseik kan lopen zonder het verschil te zien. Behalve als je oog op de eikels valt! Het ‘napje’ waarin de eikels groeien is bij onze inheemse eiken ruw maar bij de moseik groeien er vrij lange, zachte stekels op. Tijdens mijn wandeling begin augustus was het napje nog gesloten en leek het een bolletje met stekels: sprekend een kleine paardekastanje.
De moseik is niet inheems maar ingevoerd uit Turkije of het Balkan gebied. In Engeland is de eerste moseik ingevoerd rond 1735. De moseik groeit sneller dan de inheemse eiken maar het hout is ook duidelijk minder van kwaliteit. Zoals gezegd het uiterlijk (zonder eikels) is niet opvallend dus dat was niet de reden om deze boom te planten. De moseik is volledig winterhard in onze omgeving. De eikels schijnen er twee jaar over te doen om rijp te worden. Bij de moseik op de Sint Pietersberg, heb ik in september en oktober zelfs nog geen eikels gezien die door het napje heen groeiden. Waarschijnlijk kan de moseik zichzelf in ons land niet voortplanten; in Zuid-Engeland schijnt het wel te lukken. In het bos bij de ENCI staat de moseik naast het pad, zo ongeveer waar de ruimte tussen groeve en het Jekerdal het smalst is. Dit is niet echt een opvallende plaats, maar als de boom zich niet kan voortplanten heeft waarschijnlijk toch iemand hem daar neergezet. Aan de stam te zien, denk ik dat de boom iets van 50 jaar oud is, ongeveer even oud als de andere bomen daar in het bos.
Een ‘nieuwe’ eikengal
Knoppergal op zomereik
Een week of twee nadat de moseik mij verrast had met zijn ‘kastanjes’, vond ik op een zomereik gallen op verschillende eikels. Gallen op eikels had ik nog nooit gezien maar dit was heel duidelijk: het napje was zeer sterk uitgegroeid en zat bij sommige eikels weer bijna helemaal over de vrucht heen. Het thuis opzoeken van deze gal was een stuk moeilijker maar uiteindelijk bleek deze ‘knoppergal’ te heten en de knoppergalwesp die deze veroorzaakt heet officieel Andricus quercuscalisis. En toen kwam de grootste verrassing: er is een direct verband tussen de moseik en de knoppergal!
Gallen worden veroorzaakt door galwespen of door galmuggen. Deze insecten leggen een eitje in een blad, een stengel, een bladknop of nog een ander deel van een plant. Het eitje ‘dwingt’ de plant om een gal te vormen om het eitje heen. Waarschijnlijk probeert de plant het eitje te isoleren, maar het rupsje dat uit het eitje komt ziet dit meer als een mooie, beschermde omgeving waar je ook nog van kunt eten. Ideaal dus voor de galwesp; het enige probleem is nog hoe het beestje de winter door moet komen. Als de gal op een blad of knop zit of, bij vaste en eenjarige planten, op een stengel dan is dat niet de ideale plek om te overwinteren want die planten delen sterven af in de winter. Heel veel galwespen hebben dan ook twee generaties: de gallen van zomergeneratie zitten op blad en dergelijke (en vallen dus erg op), maar de wintergeneratie maakt heel andere gallen op plantendelen die ook in de winter in leven blijven zoals de wortels en die vallen ons veel minder op. Meestal kiest de galwesp voor één plant of boom waarbij de zomergeneratie dus op andere delen van dezelfde plant of boom gallen maakt dan de wintergeneratie.
Maar de knoppergalwesp doet het anders. De zomergeneratie maakt gallen op de mannelijke katjes van de moseik, maar de wintergeneratie doet dat op de eikels van de zomereik en de wintereik! Blijkbaar zit er in de eikel voldoende ‘leven’ om het rupsje of de pop de winter door te laten komen. Zonder moseik dus geen knoppergal op de zomereik. Zoals gezegd, de moseik die ik vond staat op de Pietersberg en de eerste knoppergallen vond ik in het Savelsbos. Hemelsbreed is dat niet zo ver en bovendien met de wind mee. Een IVN collega meldde dat hij een groot aantal knoppergallen had gevonden in Wijck en Amby. Ook daarvan kan ik me voorstellen dat die ‘besmetting’ komt van de moseik op de Pietersberg maar mogelijk staan er ook moseiken aan de oostelijke kant van de Maas. Ik heb ze nog niet gevonden.
Nog een ‘nieuwe’ eik
De Amerikaanse eik (Quercus rubra) kan de dichter van het brosgroen eikenhout wel gekend hebben. Deze eik is inderdaad afkomstig uit Amerika en groeit daar in het noorden van de Verenigde Staten en het zuiden van Canada. Al rond 1850 werd deze boom in Nederland aangepland omdat hij sneller groeit dan onze eigen eiken maar wel met hout van lagere kwaliteit en omdat hij ook goed groeit op arme gronden waar onze inheemse eiken het minder goed doen. Bovendien kleurt de Amerikaanse eik prachtig rood in de herfst: in de wetenschappelijke naam staat niet voor niets “rubra” wat “rood” betekent. De Amerikaanse eik valt wel op, ook buiten de herfst. Het blad (met steel) en de eikels (zonder steel) zijn vaak groter dan die van de zomereik en bovendien zijn de lobben in het blad veel scherper, hoekiger gesneden dan bij de Europese eiken. Hierdoor lijkt het bladerdek duidelijk anders.De Amerikaanse eik is volledig winterhard in ons klimaat en bovendien blijkt hij zich hier uitstekend voort te planten, te goed volgens sommigen. In natuurgebieden begint men de Amerikaanse eik dan ook als een bedreiging te zien die inheemse bomen kan verdringen. Bovendien leven er in Europa maar weinig insecten, gallen, schimmels en dergelijke op de Amerikaanse eik zodat deze maar weinig bijdraagt aan de natuurlijke variatie. Maar het blijft een mooie boom voor parken en lanen en daarvoor zal hij ook in de toekomst wel aangeplant worden. Waarschijnlijk de meest aangeplante buitenlandse eik naast de Amerikaanse eik, is de moeraseik. De moeraseik (Quercus palustris) komt ook uit Amerika en lijkt sterk op de Amerikaanse eik: het blad is nog scherper en dieper gesneden, slanker en vaak kleiner, kortom wat eleganter.
Er zijn in de loop der eeuwen natuurlijk nog meer buitenlandse eiken aangeplant in ons land. Sommige kunnen zich wel handhaven, maar niet voortplanten en verdwijnen dus van zelf weer als de mensen geen nieuwe aanplanten. Van ouderdom verdwijnen kan bij een eik overigens wel even duren.
Jan van Dingenen - 2004
Naschrift
Over de oorsprong van onze 'oude' eiken gaat het artikel 2. Overleven en de ijstijd
Er blijkt nog een galwesp te zijn die gebruikt maakt van de zomereik (of de wintereik) én de moseik en dat is Andricus kollari, de wesp die de knikkergal of galnoot veroorzaakt. Meer daarover staat in een artikel dat gaat over zwarte verven en inkten 71. Natuurlijke verfstoffen - Deel 4 Zwart.