64. De planten komen - 6. Kunstmest en siertuinen
Het vorige artikel ging over de ontdekkingsreizen en over de voedingsgewassen die daarbij ontdekt werden en naar Europa werden gesleept. Dat had natuurlijk een geweldige invloed op het boerenbedrijf en op de voedingsgewoonten hier. Maar aanvankelijk had dat weinig invloed op onze wilde flora: er werden gewoon weinig planten ingevoerd die zich hier in het wild konden handhaven. Toevallig waren er maar weinig opzettelijk ingevoerde voedingsplanten en medicinale planten die hier konden verwilderen en aan opzettelijk 'onkruiden' invoeren had niemand behoefte. Maar dat veranderde toen de Europeanen de sierplanten ontdekten.
Sierplanten
In de 17e eeuw kregen de rijke boeren (vooral de graanboeren in Groningen en Friesland) en de handelaren in Holland behoefte om hun rijkdom te showen. De stinzen of steenhuizen in Friesland en Groningen, de grachtenpanden in Amsterdam en de buitens aan de Vecht waren het resultaat. Hier werden bomen en planten gepoot die geen functie hadden voor voeding, medicijnen, bouw of iets dergelijks: dus gewoon voor de lol en natuurlijk voor de show. Heel anders dan de oude kloostertuinen waar de geneeskrachtige planten het belangrijkste waren. Of de botanische tuinen aan de toen net beginnende universiteiten, waar het wetenschappelijk onderzoek aan planten begon; overigens in het begin ook vooral voor medische toepassingen. Het gevolg was dat de schepen uit oost en west af en toe ook gewoon mooie of interessante planten meebrachten. Een van de eerste sierplanten was het sneeuwklokje, maar die kwam nog van 'om de hoek' uit Midden en Zuid-Europa. Vanuit Amerika was de teunisbloem een van de eerste.
Guano en kunstmest
Tot na 1850 had dit allemaal ook niet veel effect op onze flora. Natuurlijk werden er af toe sierplanten ingevoerd en een enkele daarvan konden zich hier handhaven zoals de genoemde sneeuwklokjes en teunisbloemen en de bomen (pseudo-)acacia en Amerikaanse vogelkers. Maar toen, kort na 1840, werd in Europa de toepassing van guano ontdekt. Guano is poep van zeevogels die zich duizenden jaren heeft opgestapeld in woestijngebieden op eilanden en vlak bij zee. Eigenlijk is guano gewoon ingedroogde dierlijk mest, de Indianen hadden dat al eeuwen geleden begrepen, maar doordat de afgravingen vooral Zuid-Amerika lagen en de guano per schip als poeder werd aangevoerd, hadden de boeren toch het idee dat ze iets heel bijzonders in handen hadden. Het materiaal was dan misschien niet bijzonder, maar het effect wel: de oogsten werden met sprongen groter! En het guano gebruik schoot omhoog: na de introductie in 1843 in Nederland was dat ca 600 ton per jaar stijgend naar bijna 7000 ton 25 jaar later. En dit gebeurde in heel Europa, Noord-Amerika en waarschijnlijk ook in sommige landen daar buiten. Na 1875 daalde het verbruik wat, mogelijk doordat de prijzen stegen en doordat men ontdekte dat de voorraden eindig waren. Gelukkig hadden geleerden ondertussen ontdekt waar het eigenlijk om ging bij guano en vond men methodes om 'echte' kunstmest te maken. Anders was de guano waarschijnlijk binnen 50 - 100 jaar uitgeput geweest en had de boer weer terug gemoeten naar de oude technieken.
De gevolgen van guano en kunstmest waren onvoorstelbaar. Eén boer kon plotseling gemakkelijk op zijn boerderij voor twee, drie gezinnen eten produceren zonder op de hei plaggen te hoeven steken en dergelijke voor de bemesting. Hij kon dus meer eten produceren op hetzelfde oppervlak, hij hield tijd over en kon dus meer oppervlak bewerken en hij kon de hei ontginnen om nog meer voedsel te produceren. Waarschijnlijk kwam dit alles bij elkaar op minstens een vertienvoudiging van de mogelijke voedselproductie!
Slaapmutsje is een bloem uit de eerste siertuinen van de boeren
Tijd en ruimte voor luxe
Kunstmest maakte bevolkingsgroei mogelijk, er bleven arbeidskrachten over voor de industrie, de industrie schiep meer nieuwe mogelijkheden voor wonen, transport, gezondheid en zo voort. Natuurlijk verliep dit alles niet vlekkeloos zo tussen 1850 en 1950, maar het eindresultaat was een zekere welvaart voor een heel groot deel van de bevolking in Nederland en de omringende landen. Met zoiets als vrije tijd waarin je niets nuttigs hoefde te doen en waarin je dus mooie, maar niet nuttige, plantjes kon verzorgen in plaats van aardappels.
In de eerste tuinen, vaak bij de boeren, stonden natuurlijk diverse planten. Een paar die er al vroeg bij waren, zijn slaapmutsje en afrikaantje. Allebei afkomstig uit Amerika, al wijst de naam afrikaantje een andere kant op. Slaapmutsje (Eschscholzia californica) is geel of oranje en komt uit de papaverfamilie. Slaapmutsjes gaan 's avonds of bij slecht weer dicht, vandaar de naam. Slaapmutsje kan zich hier niet handhaven en is blijkbaar ook uit de gratie bij de tuinliefhebber. Dat geldt ook voor de afrikaantjes. Ook die komen uit Amerika, er zijn veel soorten gekweekt met kleuren tussen geel en bruinrood en dat soms samen in een bloem. Het lijkt erop dat afrikaantjes (Tagetes spec.) al vroeg ingevoerd zijn in Europa en Noord-Afrika wat erop kan wijzen dat het aanvankelijk als een nuttige plant werd gezien. Mogelijk geven ook de verhalen dat afrikaantjes ongedierte weghouden bij voedingsgewassen hiervoor een aanwijzing. In de boomkwekerijen wordt Tagetes nog steeds gebruikt als groenbemester én om aaltjes te bestrijden. Maar in de siertuin zie ik de afrikaantjes niet meer.
Afrikaantjes niet meer in de siertuinen maar nog wel in gebruik tegen aaltjes
Uit een heel andere hoek komt gebroken hartje (Dicentra spectabilis). Japan, Oost China en Korea zijn de landen van oorsprong. De eerste planten werden in 1840 in Engeland geïntroduceerd en door de fascinerende vorm werd de plant snel populair en verschenen ook 'legenden' rond de oorsprong van die vorm.
Duizendschoon (Dianthus barbatus) groeit oorspronkelijk in de bergen in Zuid-Europa en in delen van Azië. Ooit een populaire plant in de boerentuin misschien door zijn bijnamen in het Nederlands Lievemannekes en in het Engels Sweet William. In de kweekvormen bestaan een hele boel kleuren van wit naar donker bruinrood, de 'wilde' kleur was waarschijnlijk iets van roze rood.
Duizendschoon is nog maar zelden te zien
Overzicht
En zo kun je nog pagina's en pagina's doorgaan want het aantal sierplanten in Nederland is onvoorstelbaar groot en groeit nog steeds. Dr. Wil Tamis promoveerde op onderzoek naar het verdringen van inheemse planten door geïmporteerde. Daarvoor moest hij natuurlijk eerst bepalen wat er in Nederland inheems is, wat niet oorspronkelijk inheems is maar wel ingeburgerd en wat zich hier met behulp van boeren, tuinders en tuiniers min of meer kan handhaven. Van dat onderzoek heb ik natuurlijk graag gebruik gemaakt. Tamis schat bijvoorbeeld het aantal planten dat in Nederland groeit maar niet in de vrije natuur op ca 10.000! Daar horen natuurlijk bijna alle voedingsgewassen bij van de hele oude granen tot de laatste nieuwe groente, maar het overgrote deel zijn waarschijnlijk de sierplanten in onze tuinen en plantsoenen.
Gebroken hartjes staan nog steeds in de bloementuinen
Onderstaande tabel geeft een overzicht van alle planten in Nederland met een indicatie van het tijdstip dat ze hier gekomen zijn. De vetgedrukte getallen komen uit het proefschrift van Tamis en zijn dus onderbouwd, de andere zijn mijn eigen schattingen zijn niet of nauwelijks onderbouwd. Dus niet Tamis de schuld geven als blijkt dat die niet kloppen. Met 'de Flora' is de officiële Nederlandse Flora bedoeld waarin de 'inheemse' planten staan die op eigen kracht hierheen gekomen zijn (kolom 1 in de tabel). Bovendien zijn er een aantal niet-inheemse planten die met hulp van de mens hierheen gekomen zijn en die je ook in de natuur kunt tegen komen (kolom 2). Als ze 'ingeburgerd' zijn d.w.z. dat ze zich zonder hulp van de mensen hier al een aantal generaties kunnen handhaven en voortplanten, kunnen ze opgenomen worden in de Flora (kolom 2A). Kolom 2B is dan de 'wachtkamer'. In kolom 3 staan de planten die uitsluitend met behulp van boeren, tuinders en tuiniers hier kunnen groeien en dus nooit in de Flora zullen komen. Dit zijn voor 1800 vooral voedingsgewassen en na 1900 kwamen massaal de sierplanten in de tuinen.
Tamis rekent dat onze officiële flora 1490 planten telt. In de tabel staan er 1448 (kolommen 1 en 2A samen), bij de ontbrekende 42 zijn er onduidelijkheden waardoor niet zeker is waar ze precies thuishoren door bijv. kruisingen of moeilijkheden rond het determineren. Duidelijk is de enorme import aan planten gedurende de laatste 100 jaar waarvan zo'n 10% zich minstens enigszins in onze natuur kan handhaven.
Amerikaanse vogelkers of bospest: de mooiste pest van Nederland
Tamis wilde in zijn proefschrift uitzoeken of de geïmporteerde planten in de natuur (de planten in de derde kolom) de oorspronkelijke planten verdringen. Zijn conclusie is dat dit zeker niet het grootste probleem is. De inheemse planten en de planten die we als ingeburgerd beschouwen (samen onze Flora) worden meer bedreigd door verlies aan de juiste omgeving dan door de nieuwkomers. Vooral van de (ongewilde) zware bemesting buiten de akkers en tuinen hebben de planten last. Planten die we op een schrale bodem vinden, kunnen zich daar alleen handhaven omdat die andere planten dat niet kunnen, dus als die grond bemest wordt worden ze verdrongen.
Dit is het laatste artikel in de serie "De planten komen". Ik hoop dat jullie het interessant vonden.
Jan van Dingenen - 2013.
Bronnen
Het proefschrift van Dr. Wil Tamis leverde de belangrijkste informatie voor de bovenstaande tabel. Maar er staat natuurlijk nog veel meer interessante informatie in over de verhouding tussen de inheemse en ingevoerde planten. Het proefschrift kunt u vinden op internet. Kijk via Links en refs onder 'Bronnen'.
Artikelen in deze serie
- 59. De planten komen - 1. Na de ijstijd
- 60. De planten komen - 2. De boeren
- 61. De planten komen - 3. De Romeinen
- 62. De planten komen - 4. De Middeleeuwen